Onderwijs en offshoring
Achtergrond
21 april 2005
Deze serie in Automatisering Gids heeft een aantal weken
de schijnwerpers gericht op de mogelijke impact van offshoring op
het onderwijs. In mijn bijdrage van 11 maart heb ik, zoals van mij
verwacht, een expliciete, harde stellingname gekozen als
katalysator om een forse discussie te entameren. Voorts sprak ik de
hoop uit dat de onrust, veroorzaakt door offshoring, de ‘wake-up
call’ is om in Nederland alsnog te investeren in onze eigen
kenniseconomie.
Terecht stelden Marko van Eekelen, Jan Tretmans en Tim Willemse van de Radboud Universiteit dat outsourcing en offshoring illustreren dat de informatica als discipline tot wasdom komt. Wat echter mistte in de verschillende reacties is een expliciete toekomstvisie op de behoefte aan IT-competenties in Nederland. Voor mijn persoonlijke toekomstvisie zie het eerder gepubliceerde artikel van 11 maart en de website: http://outsourcing.rijsenbrij.com. De impliciete toekomstvisies van de Vrije Universiteit, de Universiteit van Tilburg en de Radboud Universiteit liggen daarmee grotendeels in lijn. Ik vraag mij daarom af tegen welke achtergrond de curricula gemaakt, geëvalueerd en geëvolueerd worden.
Prof. Piet Ribbers stelde dat offshore outsourcing haar bestaansrecht mede ontleent aan de verschillen in loonkosten. Dit is echter een tijdelijk argument. Uiteindelijk zal offshoring gaan om competentieclusters. En het is nu relatief goedkoop om dergelijke competentieclusters op te bouwen in lagelonenlanden.
Prof. Ed Brinksma poneerde dat de meerwaarde van de studenten in Twente zit in het feit dat hun niveau hoger ligt dan benodigd voor het gros van het nu uitbestede werk: het programmeren of assembleren van software. Ik denk echter dat hij zich onvoldoende realiseert wat providers als TCS, Infosys en Wipro precies doen. Ook de veronderstelling van prof. Jos Baeten dat een Indiase IT’er uitsluitend wordt ingeschakeld voor programmeurswerk, loopt een beetje achter bij de werkelijkheid.
Lex Bijlsma benadrukte de noodzaak tot het eenduidig en precies specificeren van de functionaliteit van de te genereren code dan wel de code die offshore wordt gemaakt. Maar in mijn visie zullen veel IT-functionaliteiten verworden tot commodities, gestandaardiseerde services, die middels gestandaardiseerde menulijsten overal ter wereld zullen worden aangeboden. Dit wordt het ultieme antwoord op onze worsteling met modularisatie, objectoriëntatie en componentenbibliotheken. Wij moeten ons gaan realiseren dat het overgrote deel van de IT-business een McDonalds uitstraling krijgt. Er is slechts een beperkte behoefte aan driesterrenrestaurants. Voorts stelde Bijlsma dat voor het vervaardigen van programmatuur waarvan de taken vooraf niet volledig kunnen worden beschreven omdat daarvoor eerst een gedetailleerde studie van de gebruikssituatie vereist is, frequent en intensief contact tussen cliënt en ontwikkelaars onontbeerlijk blijft. Volgens mij gaat die noodzaak voorbij. In het licht van servicegericht aanbod met een beperkte variatie in luxe, zijn wij als het ware bezig de overstap te maken van een kruidenierszaak naar de supermarkt. Het geloof in het succes van de supermarkt was bij de introductie heel laag omdat iedereen overtuigd was van de behoefte aan een persoonlijke benadering. Toch heeft de supermarkt uiteindelijk gewonnen. De portemonnee heeft immers altijd de laatste stem, en dat geldt ook voor ondernemingen.
Terecht stelde prof. Jos Baeten dat het voor een wetenschappelijke opleiding van belang is de nadruk te leggen op de fundamentele concepten, principes en grondslagen van de discipline, juist omdat alleen zo de beoogde halfwaardetijd kan worden bereikt. Alleen verschillen wij zeer sterk over de beoogde disciplines. Jammer genoeg sprak Baeten daarna over de noodzaak van een gedegen ‘theoretische’ ondergrond waar hij mijns inziens het woord ‘conceptueel’ had moeten gebruiken.
Prof. Hans Wortmann sprak terecht de verwachting uit dat Nederland zich moet gaan richten op enkele nichemarkten. Ik ben benieuwd waar hij aan denkt.
Deltaplan
Er is behoefte aan een deltaplan op het gebied van universitaire IT-leergangen. Daarmee bedoel ik dat er een fundamenteel onderzoek moet komen waar met naam en toenaam de IT-functies worden genoemd die, op termijn, zullen verdwijnen en de IT-functies die boven de horizon zullen verschijnen, aangevuld met een schatting van de kwantiteiten. Vervolgens zou een herverkaveling dienen te geschieden om levensvatbare opleidingsclusters op te zetten.
Ik proef in de verschillende reacties op mijn idee van een deltaplan nogal wat weerstand. Dat was wel te verwachten. Vlak na de Tweede Wereldoorlog lag de landbouw in Nederland op z’n gat, het was niet meer efficiënt. Als oplossing voor het lage rendement werd toen een grootscheepse herverkaveling toegepast. Al die kleine lapjes grond werden gesaneerd tot rendabele kavels. Menig keuterboertje was furieus en vond het absolute onzin. Dit lijkt op de huidige situatie van de Nederlandse IT-faculteiten. Velen willen hun eigen hobby doorzetten en hebben absoluut geen interesse in het grotere geheel. Dat was duidelijk te zien aan de klank van sommige wat emotioneel getinte reacties. Maar zelfs prof. Pieter Adriaans constateerde het probleem van versplinterde curricula. Hij legde de schuld van te weinig studenten echter buiten zichzelf neer.
En waar blijft de Nederlandse student? Prof. Jan Bergstra merkte op dat door het aanzienlijke aantal studenten van buiten Europa dat zijn masteropleidingen tegenwoordig bezoekt, met name de master grid computing en logica, wij indirect profiteren van de behoefte aan geschoold personeel in landen waarheen de outsourcing plaatsvindt. Ik vraag mij alleen af ‘Wat wordt de Nederlandse kenniseconomie daar beter van?’ of: Is dit ontwikkelingswerk voor de wereld? Dat laatste juich ik enthousiast toe, maar dan zou ik de financiering graag zien door Agnes van Ardenne. Ook uit andere reacties blijkt dat wij trots zijn op al die belangstelling uit het buitenland. Wij maken onszelf wijs dat wij een nieuw exportproduct hebben ontwikkeld: academische kennis. Maar naast trots te zijn op wat wij als Nederland ‘schenken’ aan de wereld, zou dit fenomeen ook kunnen worden geïnterpreteerd als een symptoom dat voor Nederlanders ons universitaire IT-onderwijs niet meer echt interessant is, niet uitdagend, wellicht zelfs niet bij de tijd.
Het relatief lage salaris voor promovendi kan niet de reden zijn dat er te weinig studenten willen promoveren. Immers bij medische specialisaties moet je ook eerst een tijdje met droog brood genoegen nemen alvorens je een leuk salaris kunt krijgen. De werkelijke reden van het lage enthousiasme tot promoveren zou best eens kunnen liggen in het feit dat veel onderzoek niet zoveel toegevoegde waarde heeft. Als promovendus maak je door onderzoek te verrichten geen werkelijke sprong voorwaarts. Na vier jaar kom je bij een bedrijf of een informaticabureau dat dan tegen je zegt dat je vier jaar ouder bent en niet echt vier jaar mee relevant inzicht hebt verworven.
Tenslotte klinkt het nogal merkwaardig dat prof. Roel Wieringa de groei van het aantal buitenlandse promovendi en buitenlandse master-studenten in Twente nadrukkelijk toejuicht. Ik vraag mij af of hij niet wakker ligt van de vraag waarom hij geen onderzoek of onderwijs kan bieden dat werkelijk boeiend is voor Nederlandse studenten.
Knuffel
In mijn artikel van 11 maart stonden een aantal vragen waarop het volgens mij verstandig zou zijn als universitaire gemeenschap te reflecteren. Jammer genoeg zijn er nauwelijks antwoorden gegeven. Voorts riep ik op tot een serieuze self assessment over de toekomstvastheid van de portfolio van academische IT-opleidingen. Nogal merkwaardig was de reactie van prof. Pieter Adriaans. De klank van zijn antwoord heeft meer weg van een verwend kind dat bang is dat zijn knuffel wordt afgepakt dan een zakelijk en nuchter antwoord op vragen die ik als stakeholder van de Nederlandse kenniseconomie en als belastingbetaler betamelijk vind.
Hoewel hij stelde dat de samenwerking met de Nederlandse IT-industrie verbetering behoeft, liet hij zich uitermate denigrerend over hen uit. Logisch toch dat zij niet naar hem luisteren, zo ga je niet met je potentiële partners om. Ik stelde dat de lokaal benodigde IT-competenties in de toekomst zeer gerelateerd zullen zijn aan zaken die bepaald worden door de lokale bedrijfscultuur. Dat is Adriaans geheel vreemd zoals blijkt uit zijn wat bizarre antwoorden. Jammer, wellicht realiseert hij zich niet dat hij gemeenschapsgeld gebruikt. Voorts mag van een hoogleraar worden verwacht dat hij de vraag eerst goed leest alvorens hij lukraak een antwoord geeft. Een advies dat ik in ieder geval geef aan mijn studenten voor hun tentamen.
Er is veel nieuw onderzoek nodig op IT-gebied om te zorgen dat Nederland de boot niet gaat missen in de voortgaande offshoring. Een te verwachten reactie van bedrijfsleven en de ministeries van OC&W en EZ bij de vraag naar extra geld zal zijn: Van welke voor de Nederlandse kenniseconomie minder relevante onderzoeksonderwerpen wil je afscheid nemen? Bepaal als universitaire gemeenschap eerst eens je prioriteiten.
Kortom, in tegenstelling tot prof. Roel Wieringa kom ik helemaal niet tot de observatie dat de discussie over offshoring een opmerkelijke consensus laat zien onder opleiders. De uitlatingen varieerden van uiterst toekomstgerichte onderwijs- en onderzoeksinitiatieven aan de Vrije Universiteit, de Radboud Universiteit en de Universiteit van Tilburg, tot curieuze opmerkingen rond lange halfwaardetijden. Ik heb trouwens nergens gesteld dat beveiliging als vak dient te worden afgeschaft zoals Wieringa beweerde. Integendeel, een gebrek aan werkelijke kennis op securitygebied is de remmende factor voor het doorbreken van grootschalige e-business.
Gezien de stroomversnelling in offshoring is het de hoogste tijd dat het bedrijfsleven, de Nederlandse IT-industrie en de Nederlandse IT-hoogleraren eens om de tafel gaan zitten om een realistische toekomst uit te stippelen, waarbij de hoogleraren bereid zijn om werkelijk te willen veranderen. Kortom mijn hooggeleerde collegae moeten zich realiseren dat de studenten en het bedrijfsleven hun klanten zijn. Mijn advies: ‘luister naar wat zij nodig hebben’. En als de klant niet geïnteresseerd lijkt te zijn ligt de schuld niet per definitie bij die klant.
Prof. Daan Rijsenbrij is Vice President en ThoughtLeader bij Capgemini Outsourcing. Hij is bijzonder hoogleraar architectuur aan de Radboud Universiteit. Voorts is hij voorzitter van het Platform Outsourcing Nederland.
Zie dossier Onderwijs en offshoring:
www.automatiseringgids.nl/dossiers/ default.asp
Terecht stelden Marko van Eekelen, Jan Tretmans en Tim Willemse van de Radboud Universiteit dat outsourcing en offshoring illustreren dat de informatica als discipline tot wasdom komt. Wat echter mistte in de verschillende reacties is een expliciete toekomstvisie op de behoefte aan IT-competenties in Nederland. Voor mijn persoonlijke toekomstvisie zie het eerder gepubliceerde artikel van 11 maart en de website: http://outsourcing.rijsenbrij.com. De impliciete toekomstvisies van de Vrije Universiteit, de Universiteit van Tilburg en de Radboud Universiteit liggen daarmee grotendeels in lijn. Ik vraag mij daarom af tegen welke achtergrond de curricula gemaakt, geëvalueerd en geëvolueerd worden.
Prof. Piet Ribbers stelde dat offshore outsourcing haar bestaansrecht mede ontleent aan de verschillen in loonkosten. Dit is echter een tijdelijk argument. Uiteindelijk zal offshoring gaan om competentieclusters. En het is nu relatief goedkoop om dergelijke competentieclusters op te bouwen in lagelonenlanden.
Prof. Ed Brinksma poneerde dat de meerwaarde van de studenten in Twente zit in het feit dat hun niveau hoger ligt dan benodigd voor het gros van het nu uitbestede werk: het programmeren of assembleren van software. Ik denk echter dat hij zich onvoldoende realiseert wat providers als TCS, Infosys en Wipro precies doen. Ook de veronderstelling van prof. Jos Baeten dat een Indiase IT’er uitsluitend wordt ingeschakeld voor programmeurswerk, loopt een beetje achter bij de werkelijkheid.
Lex Bijlsma benadrukte de noodzaak tot het eenduidig en precies specificeren van de functionaliteit van de te genereren code dan wel de code die offshore wordt gemaakt. Maar in mijn visie zullen veel IT-functionaliteiten verworden tot commodities, gestandaardiseerde services, die middels gestandaardiseerde menulijsten overal ter wereld zullen worden aangeboden. Dit wordt het ultieme antwoord op onze worsteling met modularisatie, objectoriëntatie en componentenbibliotheken. Wij moeten ons gaan realiseren dat het overgrote deel van de IT-business een McDonalds uitstraling krijgt. Er is slechts een beperkte behoefte aan driesterrenrestaurants. Voorts stelde Bijlsma dat voor het vervaardigen van programmatuur waarvan de taken vooraf niet volledig kunnen worden beschreven omdat daarvoor eerst een gedetailleerde studie van de gebruikssituatie vereist is, frequent en intensief contact tussen cliënt en ontwikkelaars onontbeerlijk blijft. Volgens mij gaat die noodzaak voorbij. In het licht van servicegericht aanbod met een beperkte variatie in luxe, zijn wij als het ware bezig de overstap te maken van een kruidenierszaak naar de supermarkt. Het geloof in het succes van de supermarkt was bij de introductie heel laag omdat iedereen overtuigd was van de behoefte aan een persoonlijke benadering. Toch heeft de supermarkt uiteindelijk gewonnen. De portemonnee heeft immers altijd de laatste stem, en dat geldt ook voor ondernemingen.
Terecht stelde prof. Jos Baeten dat het voor een wetenschappelijke opleiding van belang is de nadruk te leggen op de fundamentele concepten, principes en grondslagen van de discipline, juist omdat alleen zo de beoogde halfwaardetijd kan worden bereikt. Alleen verschillen wij zeer sterk over de beoogde disciplines. Jammer genoeg sprak Baeten daarna over de noodzaak van een gedegen ‘theoretische’ ondergrond waar hij mijns inziens het woord ‘conceptueel’ had moeten gebruiken.
Prof. Hans Wortmann sprak terecht de verwachting uit dat Nederland zich moet gaan richten op enkele nichemarkten. Ik ben benieuwd waar hij aan denkt.
Deltaplan
Er is behoefte aan een deltaplan op het gebied van universitaire IT-leergangen. Daarmee bedoel ik dat er een fundamenteel onderzoek moet komen waar met naam en toenaam de IT-functies worden genoemd die, op termijn, zullen verdwijnen en de IT-functies die boven de horizon zullen verschijnen, aangevuld met een schatting van de kwantiteiten. Vervolgens zou een herverkaveling dienen te geschieden om levensvatbare opleidingsclusters op te zetten.
Ik proef in de verschillende reacties op mijn idee van een deltaplan nogal wat weerstand. Dat was wel te verwachten. Vlak na de Tweede Wereldoorlog lag de landbouw in Nederland op z’n gat, het was niet meer efficiënt. Als oplossing voor het lage rendement werd toen een grootscheepse herverkaveling toegepast. Al die kleine lapjes grond werden gesaneerd tot rendabele kavels. Menig keuterboertje was furieus en vond het absolute onzin. Dit lijkt op de huidige situatie van de Nederlandse IT-faculteiten. Velen willen hun eigen hobby doorzetten en hebben absoluut geen interesse in het grotere geheel. Dat was duidelijk te zien aan de klank van sommige wat emotioneel getinte reacties. Maar zelfs prof. Pieter Adriaans constateerde het probleem van versplinterde curricula. Hij legde de schuld van te weinig studenten echter buiten zichzelf neer.
En waar blijft de Nederlandse student? Prof. Jan Bergstra merkte op dat door het aanzienlijke aantal studenten van buiten Europa dat zijn masteropleidingen tegenwoordig bezoekt, met name de master grid computing en logica, wij indirect profiteren van de behoefte aan geschoold personeel in landen waarheen de outsourcing plaatsvindt. Ik vraag mij alleen af ‘Wat wordt de Nederlandse kenniseconomie daar beter van?’ of: Is dit ontwikkelingswerk voor de wereld? Dat laatste juich ik enthousiast toe, maar dan zou ik de financiering graag zien door Agnes van Ardenne. Ook uit andere reacties blijkt dat wij trots zijn op al die belangstelling uit het buitenland. Wij maken onszelf wijs dat wij een nieuw exportproduct hebben ontwikkeld: academische kennis. Maar naast trots te zijn op wat wij als Nederland ‘schenken’ aan de wereld, zou dit fenomeen ook kunnen worden geïnterpreteerd als een symptoom dat voor Nederlanders ons universitaire IT-onderwijs niet meer echt interessant is, niet uitdagend, wellicht zelfs niet bij de tijd.
Het relatief lage salaris voor promovendi kan niet de reden zijn dat er te weinig studenten willen promoveren. Immers bij medische specialisaties moet je ook eerst een tijdje met droog brood genoegen nemen alvorens je een leuk salaris kunt krijgen. De werkelijke reden van het lage enthousiasme tot promoveren zou best eens kunnen liggen in het feit dat veel onderzoek niet zoveel toegevoegde waarde heeft. Als promovendus maak je door onderzoek te verrichten geen werkelijke sprong voorwaarts. Na vier jaar kom je bij een bedrijf of een informaticabureau dat dan tegen je zegt dat je vier jaar ouder bent en niet echt vier jaar mee relevant inzicht hebt verworven.
Tenslotte klinkt het nogal merkwaardig dat prof. Roel Wieringa de groei van het aantal buitenlandse promovendi en buitenlandse master-studenten in Twente nadrukkelijk toejuicht. Ik vraag mij af of hij niet wakker ligt van de vraag waarom hij geen onderzoek of onderwijs kan bieden dat werkelijk boeiend is voor Nederlandse studenten.
Knuffel
In mijn artikel van 11 maart stonden een aantal vragen waarop het volgens mij verstandig zou zijn als universitaire gemeenschap te reflecteren. Jammer genoeg zijn er nauwelijks antwoorden gegeven. Voorts riep ik op tot een serieuze self assessment over de toekomstvastheid van de portfolio van academische IT-opleidingen. Nogal merkwaardig was de reactie van prof. Pieter Adriaans. De klank van zijn antwoord heeft meer weg van een verwend kind dat bang is dat zijn knuffel wordt afgepakt dan een zakelijk en nuchter antwoord op vragen die ik als stakeholder van de Nederlandse kenniseconomie en als belastingbetaler betamelijk vind.
Hoewel hij stelde dat de samenwerking met de Nederlandse IT-industrie verbetering behoeft, liet hij zich uitermate denigrerend over hen uit. Logisch toch dat zij niet naar hem luisteren, zo ga je niet met je potentiële partners om. Ik stelde dat de lokaal benodigde IT-competenties in de toekomst zeer gerelateerd zullen zijn aan zaken die bepaald worden door de lokale bedrijfscultuur. Dat is Adriaans geheel vreemd zoals blijkt uit zijn wat bizarre antwoorden. Jammer, wellicht realiseert hij zich niet dat hij gemeenschapsgeld gebruikt. Voorts mag van een hoogleraar worden verwacht dat hij de vraag eerst goed leest alvorens hij lukraak een antwoord geeft. Een advies dat ik in ieder geval geef aan mijn studenten voor hun tentamen.
Er is veel nieuw onderzoek nodig op IT-gebied om te zorgen dat Nederland de boot niet gaat missen in de voortgaande offshoring. Een te verwachten reactie van bedrijfsleven en de ministeries van OC&W en EZ bij de vraag naar extra geld zal zijn: Van welke voor de Nederlandse kenniseconomie minder relevante onderzoeksonderwerpen wil je afscheid nemen? Bepaal als universitaire gemeenschap eerst eens je prioriteiten.
Kortom, in tegenstelling tot prof. Roel Wieringa kom ik helemaal niet tot de observatie dat de discussie over offshoring een opmerkelijke consensus laat zien onder opleiders. De uitlatingen varieerden van uiterst toekomstgerichte onderwijs- en onderzoeksinitiatieven aan de Vrije Universiteit, de Radboud Universiteit en de Universiteit van Tilburg, tot curieuze opmerkingen rond lange halfwaardetijden. Ik heb trouwens nergens gesteld dat beveiliging als vak dient te worden afgeschaft zoals Wieringa beweerde. Integendeel, een gebrek aan werkelijke kennis op securitygebied is de remmende factor voor het doorbreken van grootschalige e-business.
Gezien de stroomversnelling in offshoring is het de hoogste tijd dat het bedrijfsleven, de Nederlandse IT-industrie en de Nederlandse IT-hoogleraren eens om de tafel gaan zitten om een realistische toekomst uit te stippelen, waarbij de hoogleraren bereid zijn om werkelijk te willen veranderen. Kortom mijn hooggeleerde collegae moeten zich realiseren dat de studenten en het bedrijfsleven hun klanten zijn. Mijn advies: ‘luister naar wat zij nodig hebben’. En als de klant niet geïnteresseerd lijkt te zijn ligt de schuld niet per definitie bij die klant.
Prof. Daan Rijsenbrij is Vice President en ThoughtLeader bij Capgemini Outsourcing. Hij is bijzonder hoogleraar architectuur aan de Radboud Universiteit. Voorts is hij voorzitter van het Platform Outsourcing Nederland.
Zie dossier Onderwijs en offshoring:
www.automatiseringgids.nl/dossiers/ default.asp
Lees het hele artikel
Je kunt dit artikel lezen nadat je bent ingelogd.
Ben je nieuw bij AG Connect, registreer je dan gratis!
Registreren
- Direct toegang tot AGConnect.nl
- Dagelijks een AGConnect nieuwsbrief
- 30 dagen onbeperkte toegang tot AGConnect.nl
Ben je abonnee, maar heb je nog geen account? Neem contact met ons op!